Naar aanleiding van hun echtscheiding in 2009 twisten M en V onder meer over de vraag of de ontslagvergoeding die V in 2002 van haar werkgever heeft ontvangen, behoort tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
V had de ontslagvergoeding ondergebracht in een stamrechtverzekering die in 2012 tot uitkering zal komen. Volgens V is de aanspraak aan haar verknocht en zij beroept zich hierbij op HR 17 oktober 2008, JBN 2008, nr 69.
In navolging van de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de ontslagvergoeding niet aan V is verknocht. In tegenstelling tot het genoemde arrest is de onderhavige ontslagvergoeding niet gestort in een stamrechtverzekering waaruit V periodieke uitkeringen ontvangt waardoor haar inkomen wordt aangevuld tot een bepaald percentage van haar laatstgenoten salaris.
In de onderhavige zaak is de ontslagvergoeding (in 2002) gestort in een stamrechtverzekering die gedurende 10 jaar niet tot enige uitkering is gekomen.
Het bedrag is onlangs beschikbaar gekomen en het is aan V om te beslissen op welke wijze zij daarover wil beschikken: in de vorm van een periodieke uitkering of een bedrag ineens.
Aldus valt haar ontslagvergoeding niet (gedeeltelijk) aan te merken als vervanging van inkomen dat V na de ontbinding van de gemeenschap en bij voortzetting van haar dienstbetrekking zou hebben genoten. Er kan dus niet worden gezegd dat de ontslagvergoeding verknocht is.
De overige omstandigheden van het geval, te weten dat V inmiddels arbeidsongeschikt is en weinig tot geen perspectief op herstel heeft en dat zij thans moet rondkomen van een (lage) WIA-uitkering en - na haar pensionering - van een niet volledig opgebouwd pensioen, zijn niet van dien.